Woorden en beelden

Nu ik in een dipje zit, mijn geduld op de proef wordt gesteld, de lente intussen losbarst in al haar obsceniteit (dixit O. den Beste, oud-leraar Duits), is het een goede gelegenheid te bloggen over mijn gevoel van afgesneden zijn van het gewone leven. Ik leef heus wel, maar in een universum dat niet eens parallel loopt aan dat van de mensen om me heen. De ziekte heeft geen eindtijd, geen termijn. En mijn lichaam moet zijn eigen bewegingen maken (om de braamstruik heen) en zichzelf opnieuw uitvinden.

Het is belangrijk op te merken dat ik zeker niet geheel afgesneden ben, want ik heb een ongelooflijke hoop ontzettend lieve mensen om me heen die er zo nodig dag en nacht voor me zijn. Maar het blijft een aangepast contact, zoals je ook aangepaste zorg, aangepast onderwijs en aangepaste werkplekken hebt. Ik vind dat nogal wennen. Iedereen pakt zijn leven weer op - zingt, viert verjaardagen, gaat naar concerten - en ik zit nog in lockdown… In mijn focking eentje… Voor onbepaalde tijd...

Het is voor mij makkelijk en wellicht voor de lezer inzichtelijk om dat leven in een ander universum tastbaar te maken met beelden van mijn ziekbed. Als belichaming van die op zichzelf staande (wellicht afgesneden) ervaring van tijd(spanne) en ruimte.
Dit is de ruimte waar ik 16 uur per dag doorbreng. Tussen deze vier muren speelt het merendeel van mijn leven zich sinds november af.  Op moeilijke dagen ervaar ik de ruimte als één met zes wanden, met het bed en het plafond als twee vlakken erbij: een graftombe. Avara Tomba! Maar ik leef nog, hoor. Het is wel een aangename graftombe, want hij heeft twee vensters die open kunnen en prachtig uitzicht bieden op een windmolen.

Beide foto’s zijn van maart. Ik zei al: die roert zijn staart.












En die vensters liggen op het zuiden, dus met een beetje mooi weer lig ik de hele dag in de zon. Dan ervaar ik het als een torenkamer. Ik kan mijn hoofd uit één van de vensters steken, frisse lucht van het Molenpark opsnuiven, en mijn nog immer langer wordende haar met een mooie zwiep naar beneden laten zakken, waarlangs dan ongetwijfeld ooit een reeks beeldschone prinsen omhoog klautert. In de avond mengen sprookjeswereld en urbane kantoorverlichting zich. Heel organisch eigenlijk:

Onder mij trekt de wereld langs: hardlopers (kan niet, nooit gekund trouwens - niet erg), wandelaars met een hondje of een kindje (snel doorlopen jullie met je onvoorspelbare klereherrie!), kletsende vrienden en vriendinnen op de fiets (kan af en toe maar niet elke dag, want dan krijg ik PEM), buurtende buren die wachten op de Iftar (ik eet de hele dag door), Turkse-pizza-etende Rabobankklerken op lunchpauze, … 

Ik sla ze gade. En voel me onthecht. Soms op een prettige manier. Ik hoef niet óveral bij te horen. Gelukkig maar.

De stasis van de foto’s en de geluidloosheid ervan geven goed weer hoe ik het ervaar: op afstand, losgemaakt, geen deelhebbend aan wat zo lang vanzelfsprekend is geweest. Een anechoïsche kamer.
Dat begon al in Manilla in augustus, toen ik een positieve PCR-test kreeg en een dag of 10 in isolatie ging in Makati, het CBD van Manilla. Als je het over torenkamers hebt: dit was de 24ste verdieping, en ik heb maar even niet nagedacht over aardbevingen (een maand eerder was er net één geweest). Toen begon de vervreemding al. In een voor mij onbekend land, zonder aanspraak, in een afstandelijk business district waar iedereen langs elkaar heen leeft. Ik was een beetje verkouden, maar ik wist eigenlijk al wel dat er iets heel erg mis was in mijn lijf, omdat het ziek voelde op een manier waarop ik me nog nooit ziek had gevoeld, met gekke samentrekkingen in mijn nek en schouders ’s nachts en een wazigheid die ik niet kon thuisbrengen. Letterlijk.

Een onzichtbare muur van transparante watten om me heen, die zich het best vertaalt naar een zwart gat van geluid. Als het gesneeuwd heeft, voelt dat zo: alle geluid is al opgeslokt voor het je bereikt. Maar in dit geval is het geluid dat wel doorkomt onverdraaglijk voor mijn zintuigen.

Tot voor kort raakte ik geregeld in paniek van deze situatie. Nu kan ik er beter op reflecteren. Na een eenzame puberteit had ik me voorgenomen overal altijd deel van uit te maken, te zorgen dat ik overal bij kon horen (ook al hoefde dat niet altijd, maar als het moest, kon het) en me in alles te mengen wat op mijn weg kwam. Dat kan nu niet meer, en ik weet niet wanneer het weer wel kan. Zonder voorbehoud kan het waarschijnlijk nooit meer. Ik zal in de toekomst voorafgaand aan mijn deelname beter moeten letten op wat contacten en inmengingen voor mij betekenen in plaats van me erin storten en wel kijken waar ik uitkom. Dat is niet noodzakelijkerwijs erg. Zie de Berggeit en de braamstruik. 
Maar wel een beetje saaier.

Het gevoel van afgesneden zijn heeft vele dimensies. Ik noemde in mijn vorige blog al mijn limiet van een uur voor een gesprek. Ik ervaar dat als een handicap, want ik (en vast ook de meeste van mijn vrienden in conversatie met mij) ontwijken bepaalde gespreksonderwerpen – bewust of onbewust – omdat we weten dat we daar meer dan een uur voor nodig hebben. Dat ervaar ik als een verarming van mijn sociale leven, al ben ik de afgelopen weken ook op onnavolgbare wijze getroost, vastgehouden, en verzorgd op manieren die niet verbaal zijn en wel diep gaan. Maar voor zo’n conceptueel ingesteld typetje als ik – pffffffff.

Desalniettemin: nu dus even geen woorden, maar statische en stille beelden. In al hun kleur en verscheidenheid. Van de plekken waar ik al langer dan een half jaar liefdevol onderdak vind:

Bij Benno en Koert in Villa Amalia, meteen al in oktober:
Bij mijn moeder thuis in de pondok/het tuinhuis waar ik 20 jaar geleden mijn proefschrift afschreef (Ja, de koloniale familiegeschiedenis is zichtbaar):
In Groenekan bij Eva waar ik schuilde voor de Lombokse voetbalvreugde:
En in Wanneperveen waar ik – geheel verzorgd door Stéphanie en Madelief – eindeloos naar de zwanen in de Weerribben kon turen. Zoals de aandacht rust op de adem, zo dobbert de zwaan op de golfjes. Toen zette mijn herstel in.
En zelfs in mijn geïsoleerde torenkamer ging het leven de kunst navolgen, dankzij de vele uitingen van zorg en liefde die mensen me brengen en sturen. De ansichtkaart van Lot en het gedicht van Thomas Hardy dat Alec me stuurde (“… You, Beeches, engrave on the sky your thin twigs …”) kon ik beide tegelijk vanuit mijn ziekbed gadeslaan. "Had I paper and pencil, I'd draw you."

Er valt altijd iets te beleven.  [Nog een tegeltjeswijsheid] Als de fantasie maar leidend blijft. 

Comments

  1. Je zit nog in je eentje in lockdown, maar niet in je eentje ;)

    Heel veel liefs, Bas

    ReplyDelete

Post a Comment

Popular posts from this blog

De Trouwe Klokkenluider

De politiek van het ziek zijn (en beter worden)

Kennisvorming (2)