Zing!

Het is een cliché: zingen is goed voor een mens, en samen zingen al helemaal. Hulpverleners raden longcovidpatiënten zingen aan. Een op tilt geslagen stress-systeem met bijbehorende verhoogde hartslag en neiging tot hyperventilatie (disfunctioneel ademen, p. 51) is tot rust te brengen met zingen, net als meditatie dat kan. Long-covidzanggroepjes schieten als paddenstoelen uit de grond. 

Gelukkig had ik al lang voor ik ziek werd een zanggroepje, en ook wel wat meer dan dat, als ik het publiek van ons afgelopen concert mag geloven: Kamerkoor Venus waarin ik als lage alt al bijna 20 jaar meezing. 

Maar in oktober moest ik ook dat opgeven. Ik kon het geluid niet verwerken. Ik kon de concentratie niet opbrengen. Ik kon mijn adem niet meer beheersen. Dat was vreselijke gewaarwording en leidde destijds tot een ongelooflijke paniek: “Ik kan zelfs niet meer zingen…”

Maar nu mijn herstel doorzet en ik weer op de fiets door de stad kan, leek het me verantwoord met inzingen mee te doen: Adembeheersing. Herstel van vertrouwen in mijn lichaam. Samen met anderen geluid produceren en muziek maken. Sociaal bezig zijn. Fijn en nog therapeutisch ook!

De impact van het hernemen van mijn koorroutine op mijn welbevinden is enorm. Met dit blog wil ik proberen woorden te vinden voor die impact. Koorzingen is iets doodnormaals voor mij; ik doe het al mijn hele leven. En juist omdat het zo doodnormaal is, is het zo bijzonder. 
Koorzingen is teruggaan naar waar ik was, op een nieuwe manier, met nieuwe betekenissen.

Ik kan het niet laten de woorden die ik hiervoor probeer te vinden muziekwetenschappelijk in te kaderen. Als je geen zin hebt in theorie, scroll dan gewoon even door naar Gonzo, vijf alinea's verder, die in begrijpelijke muzikale taal hetzelfde demonstreert. Maar ik heb gewoon ont-zet-tend veel zin om weer college te geven, dus daar gaan we. 

De grote vragen van de muziekwetenschap werden tastbaar in mijn terugkeer naar het koorzingen. Waarom wordt overal ter wereld muziek gemaakt? Waarom is muziek zo belangrijk voor ons? Martin Clayton opperde ruim twintig jaar geleden al dat muzikale beleving draait om gezamenlijkheid. Daarbij maakt het niet zoveel uit of je muziek maakt of muziek beluistert (of erover ouwehoert, zoals muziekwetenschappers); dezelfde hersengebieden worden aangesproken. Muziek ervaren stelt ons in staat gezamenlijk deel te hebben aan eenzelfde beleving op hetzelfde moment. Muziekervarende lichamen gaan door de geluidsproductie synchroon bewegen (ook als je niet danst of meetapt); ze zijn op een fundamenteel pre-talig niveau in overeenstemming met elkaar (entrainment): op dezelfde toonhoogte, als deel van één ronkend akkoord, in één groove, één beweging, één tempo, één gebaar, tegelijkertijd, nu… Daarvoor is het belangrijk dat iedereen er mag zijn. Individuele lichamen vormen samen een eenheid die het individu overstijgt, en die eenheid is direct zintuiglijk waar te nemen, of je nu luistert of musiceert. Dan is een transcendente ervaring niet ver weg, zeker als je het ook echt doet met je lichaam. Zingen is next-level samen zijn.

Nu geven we natuurlijk allemaal toch op onze eigen manier betekenis aan diezelfde intens gezamenlijke ervaring. Daarvoor vind ik het begrip semantic snowballing heel nuttig. De toekenning van betekenis aan een ervaring of gebeurtenis gebeurt zowel individueel als in sociale interactie. Betekenissen veranderen daarom steeds: als een sneeuwbal die een besneeuwde berg afrolt en zo steeds groter wordt met de oudste sneeuw als steeds verder samengeperste kern in het midden. 

Woorden kunnen op deze manier steeds andere (of zelfs meer) lagen van betekenis krijgen. Mijn studenten bijvoorbeeld vatten het woord "sick" (betekenis 6) heel anders op dan ik (betekenis 1-5), maar de betekenissen 1 t/m 5 van het woord "sick" zijn nog steeds van belang voor betekenis 6. Betekenis 4 zou ooit wel eens met dezelfde nieuwigheid omgeven kunnen zijn geweest als nu no. 6, en wellicht ooit ook ge(dis)kwalificeerd door Merriam-Webster als "slang". Zo zie je: al die betekenislagen dragen ook waardeoordelen met zich mee, en alle blijven latent aanwezig als kern van de sneeuwbal.

Muziek heeft - nog meer dan taal - de neiging om betekenissen te stapelen en te combineren, want muziek verwijst niet intrinsiek naar iets buiten zichzelf zoals taal dat wel doet. Iedereen plakt zijn eigen herinneringen, fantasieën en associaties aan een liedje, een klankkleur, een muzikant, of een album. Maar omdat die individuele betekenistoekenning ook gemeenschappelijk kan zijn of worden, zijn muzikale betekenissen veel wispelturiger dan talige. 

Thomas Turino, die de theorie van semantische sneeuwbalvorming heeft gemunt, geeft als voorbeeld het Zimbabwaanse volkslied. Dat was ooit het lijflied van een specifieke groep mensen in het huidige Zimbabwe waar alleen deze groep zich mee identificeerde. Toen het (door allerlei overheidsbemoeienis) eenmaal was ingeburgerd als "nationaal" volkslied was de betekenis ervan veranderd en ook verruimd, voor de groep mensen wier lied het ooit was en voor andere Zimbabwanen. En natuurlijk gaat dit principe verder dan volksliederen. Het liedje Gute Nacht, Freunde van Reinhard Mey zullen generaties Nederlanders onmiddellijk associëren met het radioprogramma Met het Oog op Morgen, een associatie die de meeste Duitse kenners van dit liedje volstrekt niet zullen maken. Ander voorbeeld: de niet bij uitstek homovriendelijke muziek van de Zweedse popgroep ABBA is desondanks toch een identificatiemiddel voor mensen uit de wereldwijde lhbtiq+-gemeenschap geworden. 

Nou, hier komt Gonzo, die hetzelfde demonstreert in woord en lied (met dank aan Alec), al weer twintig jaar eerder dan Clayton dat deed. Wat muziekwetenschappers in abstracte (Engelse) concepten samenballen (entrainment, semantic snowballing) wordt intussen gewoon gepraktiseerd door mensen en muppets, individuen, groepen, in al hun medemenselijkheid en bijzonderheid. 

Van de mensen die bij Venus zingen, lezen velen mee met dit blog. En ze leven net zo hard mee. Met sommige mede-alten zing ik al 10 of 20 jaar samen. Onze stemmen weten al die tijd al hoe ze zich aan elkaar aan moeten passen om samen een zuivere toon, een vrije boventoonrijke klank en een eensluidende klinker te produceren. Dat samen-doen is een soort versmelting. Jaren geleden al dacht ik eens dat er iets mis was met mijn stem toen mijn buurvrouw even wegviel. Zonder haar is mijn stem niet volledig. Zonder de mijne is de hare niet volledig. Venus is een hechte groep. Na de lockdowns waarin we zo lang niet bij elkaar hadden kunnen komen, was vrijwel iedereen er nog. We konden gewoon verder waar we gebleven waren.

Voor Venus staat sinds enkele jaren onze fantastische superdirigent, Krista Audere. Ze werkt met de groten der aarde, maar bij ons schijnt ze het gezellig te vinden, dus ze werkt ook met ons. Haar superieure muzikaliteit, intellectuele diepgang en hoge zangtechnische standaarden belemmeren haar niet verbindend te zijn en elk koorlied vertrouwen te schenken. Ze is zeker 20 jaar jonger dan ik, maar van haar heb ik het een en ander geleerd voor mijn eigen lespraktijk: als je mensen vertrouwen schenkt, zorgt dat iedereen zich gehoord en gezien voelt, verbindend optreedt, dan kun je het beste werken, ook al liggen capaciteiten, achtergronden en inzet ver uiteen. Bovendien is zulke openheid en relaxedheid ook voor jezelf het leukst. 

Ik wilde aanvankelijk alleen maar inzingen – wat yoga-oefeningen, de riedels omhoog en omlaag, de stemversmelting even voelen met mijn koormaatjes, even blijven luisteren en dan naar bed. Het koor zat immers dicht tegen een concert aan waarvoor ik niet mee had kunnen repeteren. En ik wist niet hoe lang ik de volle klank van 30 goede amateurzangers zou kunnen verdragen. Maar Krista had andere plannen. Voor de eerste repetitie die ik bijwoonde, schreef ze geen stukken voor het naderende concert voor, maar voor het volgende programma. “Doe maar lekker mee hoor, als je het aankunt”,  zei ze tegen mij. Dus toen stond ik een halve repetitie Bach en Britten en Mendelssohn te zingen. En mijn lichaam deed het gewoon weer. Ongelooflijk. Daarover blogde ik in mei.

En op de generale repetitie zei ze ook doodleuk: “Waarom zing je de Poulencs niet mee?” De noten ken ik, vaak gedaan, maar makkelijk zijn ze niet, ook zangtechnisch niet: veel dynamische verschillen, veel grote sprongen. Het luistert nauw met de intonatie. En toch deed ik het. En het kon. “Doe het concert dan ook mee” stelde Krista voor. “Als je er toch bent…”

Die zondagmiddag in de Maartenskerk in Doorn (nota bene het dorp waar ik opgegroeid ben) zal ik niet snel vergeten. Poulencs Un Soir de Neige stond als eerste op het programma. En ik stond op de hoek om op de eerste rij in het publiek naast mijn moeder te kunnen gaan zitten voor de stukken die ik niet meezong. Dus ik moest als eerste op, met het hele koor achter me aan. 

Hoe zal ik het gevoel beschrijven waarmee ik de kerk inliep? Het was een mengeling van gezonde spanning en focus zoals dat bij elk optreden hoort. Maar er was ook trots en eigenlijk ongeloof. Wie had enkele weken eerder nog kunnen denken dat ik hier nu liep voor een applaudisserend publiek? 

De semantische sneeuwbalvorming ging heel hard die middag, waarbij de interactie tussen tekst en muziek de sneeuwbal nog sneller nog groter maakte. Niet alleen mocht ik Poulencs Un Soir de Neige en drie van zijn Sept Chansons meezingen, maar ook Vaughan Williams’ Three Shakespeare Songs. Shakespeares tekst van het eerste lied had ik enkele weken geleden nog in mijn blog gebruikt, in een andere zetting van Frank Martin. De Berggeit die net als Koning Alonso van Napels vijf vadem diep in koraal ligt te veranderen. Toen ik dat blog schreef had ik niet geloofd dat ik die tekst enkele weken later zou zingen. Voor publiek. 

En dan was er Paul Éluards À peine défigurée (“Adieu Tristesse, Bonjour Tristesse. Tu es inscrite dans les lignes du plafond. Tu es inscrite dans les yeux que j’aime…”) en Shakespeares Cloud-Capp'd Towers (“We are such stuff as dreams are made on, and our little life is rounded with a sleep.”) Nooit zal ik deze klanken en gedichten meer kunnen horen of lezen zonder dat magische gevoel van terugkeer weer te voelen. Ze zijn door mijn ervaring met deze gebeurtenis verbonden op direct zintuiglijk niveau. 

Mijn stem is nog niet helemaal terug. Zacht zingen en zuiver zingen op mijn stembreuk zijn het moeilijkste zonder goede ademsteun. Die ademsteun is nog niet solide, zeker met wat zenuwen erbij. Maar ik heb vertrouwen dat ie weer solide wordt, en ik hoop dat mijn medezangers er niet al te veel last van hebben gehad. Het was ze niet aan te zien. Iedereen was zo ontzettend blij dat ik zo blij was. En daar werd ik ook weer ontzettend blij van. En is dat niet de essentie van samen zijn: blij worden van elkaars blijheid?

Die blijheid werd nog vergroot door de nazit. Ik had daar niet op gerekend. Ik had verwacht dat mijn hoofd wel op ontploffen zou staan na een concert. Maar dat stond het niet. We zijn naar De Notabelen gegaan, het café waar ik met Utrechtse vrienden menige avond heb doorgebracht toen ik in 2003 bij mijn ouders van mijn eerste (of eigenlijk tweede – de eerste was in 1975) heupoperatie aan het herstellen was, na mijn tijd in Oxford. 

Nu – twintig jaar later en twintig jaar ouder – zaten we met het halve koor om een grote tafel buiten in de zon, met bier en bitterballen. Iemand lachte ergens om, we maakten van een klein grapje een groter grapje, en iemand voegde nog iets grappigs toe en toen moesten we allemaal zo hard lachen. En steeds harder lachen, omdat hetzelfde grapje met meer lachen steeds grappiger werd. Semantische sneeuwbalvorming van een lach. “Wanneer heb ik voor het laatst zo hard gelachen?” vroeg ik me af. “En zo samen gelachen?” Ook dat was enkele weken geleden nog ondenkbaar geweest; ik had zoveel klinkende en emotionele impact niet kunnen verwerken en verdragen. 

Dus als ik zeg dat ik de afgelopen maanden afgesneden was van het gewone leven, dan is wat ik in dit blog beschreven heb precies wat ik bedoel. “Afgesneden” is enkel een woord. Discours. Vertroebeling van de ervaring. We denken er allemaal iets anders bij, al denken we allemaal (ik incluis): “ah, wat zielig voor Barbara.” Dus laat ik preciezer zijn door te beschrijven wat datgene is waarvan ik afgesneden was (ja, ik weet het, dat is enorm objectiverend): afgesneden zijn betekent niet deelhebben aan een gezamenlijke ervaring, niet gezamenlijk betekenis kunnen geven aan iets, geen gezamenlijke lach, geen gezamenlijke herinnering kunnen maken, geen mogelijkheid tot entrainment met een medemens (of -dier). Dat is - wat mij betreft - de betekenis van isolatie en eenzaamheid. Ik was geïsoleerd door beperkingen in mijn prikkelverwerking, maar er zijn vele oorzaken die eenzelfde isolatie tot gevolg kunnen hebben: een mechanisch fysieke beperking, depressie, mantelzorg, chronische pijn, ziekte, rouw, ... 

Ik heb op die zondagmiddag mijn dubbele energierantsoen verbruikt (energiepuntjes voor twee dagen). Ik heb er een week van moeten bijkomen, en omdat er nadien nog andere leuke dingen hebben plaatsgevonden is mijn hartslagvariabiliteit (de “lenigheid” van de hartslag) nog steeds laag. Maar ik ben niet ziek geworden. En het was het waard. 

Het was het waard omdat ik met dergelijke ervaringen weer momenten van welbevinden kan ontdekken en creëren in het hier-en-nu. Met meditatie train je dat. Maar zonder enige gezamenlijkheid is het wat mij betreft een schier onmogelijke opgave. Nu is het een doenlijke taak geworden. Ik ben nog steeds beperkt, maar daar kan ik mee leven als ik niet afgesneden hoef te zijn. 

Comments

Popular posts from this blog

De Trouwe Klokkenluider

De politiek van het ziek zijn (en beter worden)

Kennisvorming (2)