Stil

Tijdens mijn ziekte ben ik me op zintuiglijk niveau bewust geworden van de dubbele betekenis van het woord stil. Het kan betrekking hebben op beweging (stilstand, stil liggen) en op geluid (een stille straat, een stil iemand). Nu kun je geluid beschouwen als een vorm van beweging: geluidsgolven zijn bewegende lucht, muziek zet ons onwillekeurig aan tot meetappen of dansen, en beweegt ons soms tot tranen toe (e“motie”). Muziekwetenschappers hebben zich helemaal te sappel zitten theoretiseren op dat verband tussen geluid en beweging, onder wie ikzelf en vele van mijn dierbare en eerbiedwaardige collega's. 

Mijn leven was – en is voor een deel nog steeds – stilgevallen: zonder werk, zonder lichaamsbeweging, zonder andere (sociale) activiteit en tot voor kort zonder perspectief, zonder uitzicht op verandering. Daarnaast werd ik door mijn lichaam en zintuigen gedwongen me zoveel mogelijk van geluid af te sluiten, omdat – zo heb ik al vaker laten vallen – werkelijk elk geluid onverdraaglijk was. Mijn leven werd beperkt tot statische beelden: van mijn ziekbed in de stilste kamer van het huis en van toevluchtsoorden in Doorn en Wanneperveen, waar ik letterlijk op de vlucht was voor geluid.

Voor iedereen is dat een bizarre gewaarwording. Wat is een leven zonder geluid (en zonder beweging)? Maar voor een muziekwetenschapper – iemand die dag in dag uit nadenkt over klinkende creaties en gehoorzintuiglijke waarnemingen – is er in zo’n situatie wel heel veel om te bepeinzen. 

Daar had ik tot nu toe de energie niet voor. En nu die terugkomt en ik op conceptueel niveau ga nadenken over dat stilgevallen leven realiseer ik me dat ik er ook niet over kon schrijven omdat het gewoon te pijnlijk en te angstwekkend was om er stevig over door te denken. Pas nu ik het vertrouwen heb dat het overgaat, kan ik zaken gaan onderscheiden met woorden (zoals de twee dimensies van het woord stil) en daarmee vorm geven aan de beproeving die ik en vele andere longcovidpatiënten moeten doorstaan. 

Ik heb vaak genoeg geblogd over de geluiden die de meeste van ons vervelend vinden: een langsrijdend brommertje of vrachtwagen met loeiende koelinstallatie op het dak, een blaffende hond, een kind dat niet ophoudt met huilen, de plantsoenendienst die met kettingzagen de bomen komt snoeien. En niet te vergeten de bladblazers! En zo’n veegwagentje dat wel vijf keer heen en weer moet voor ie alle stoeprandjes heeft meegenomen.

Naast de schade aan het autonome zenuwstelsel, waarbij mijn lichaam zich gedraagt alsof het een marathon moet lopen terwijl het in rust is (hartslag, ademhaling, lichaamstemperatuur) en als het in beweging is niets anders wil dan erbij neervallen, zijn ook mijn gehoorzenuwen overbelast, beschadigd, ontstoken of anderszins op tilt (geen arts of onderzoeker die het weet). Klinkende input komt daarom op groteske wijze binnen.

[Visuele input niet, overigens. Er zijn ook longcovidpatiënten die geen licht meer verdragen en alleen in verduisterde ruimtes kunnen verblijven. Letterlijk in een grot zonder uitgang. Mensen vroegen mij ook of ik nog wel pittig eten aankon. Dat kon. Zonder probleem. De handeling van het eten was soms wel te veel. Dan moest ik (met honger) na tien minuten ophouden met eten omdat er kortsluiting in mijn kop ontstond. Maar het maakte niet uit of het eten warm of koud, of scherp of flauw was. De overprikkeling betrof de handeling, niet de smaak. Dus mijn wereld was stil, maar alleen in overdrachtelijke zin donker. Mijn ziekbed staat in de zon, en nu het raam weer open kan, heb ik een stevige bruine wintersportkop gekregen.] 

Maar dat geluid dus... Een langsrijdend brommertje is niet alleen vervelend, het voelt als een drilboor in je kop. Als zo’n brommertje voorbij is ben je helemaal groggy, niet alleen door het geluid zelf, maar ook door de verbazing: “het is maar een brommertje, hoe kan ik hier zo van ondersteboven raken?” En als er dan vijf minuten later weer een brommertje langskomt dan ben je halverwege de morgen al zo murw gebeukt door die drilboor dat je geen boe of bah meer uit kan brengen. 

En er rijden nogal wat brommertjes door mijn straat…

En dan is er de imprint. Zoals je de vorm van de zon in vreemde kleuren nog kan zien als je je ogen dicht doet nadat je in de zon gekeken hebt, zo laat ook geluid een afdruk na als de waarneming al voorbij is. Maar die auditieve afdruk is fnuikend, want bij die zon weet je dat het niet de echte zon is maar de bonte projectie ervan achter je veilig gesloten oogleden. Je oren kun je niet dichtdoen. De op stang gejaagde gehoorzenuw blijft signalen vuren naar de hersenen. En of het een daadwerkelijke geluidsgolf is die het trommelvlies bereikt of de herinnering ervan in je hoofd die de zenuw blijft prikkelen – geen idee.

Dus ook als er geen brommertje door de straat rijdt, dan zit het in je hoofd, met de impact van een drilboor. 

In december ben ik letterlijk op de vlucht geslagen, de stad uit, om aan de vieringen van het magnifiek spelende Marokkaanse voetbalelftal te ontkomen. Heel Marokkaans Utrecht kwam elke overwinning weer vieren in Lombok. Het gekmakende was niet eens zozeer het vuurwerk (al was dat ook geen pretje), maar de toeterende auto’s. Ik herinner me dat ik uiteindelijk toch in slaap viel, de volgende ochtend wakker werd en kon zweren dat ze nog steeds aan het toeteren waren. Heel hard. Maar dat was niet zo. Het was de geluidsafdruk in mijn hoofd en het ging nog uren door. Totdat ook mijn gehoorzenuwen eindelijk doorhadden dat er geen toeterende auto’s meer waren…

Ik dacht heel vaak: hoe kom ik hier in godsnaam uit? Als een brommertje me al moe en gek maakt, of het geruis van een waterkoker, of de afwasborstel op een houten snijplank, of rollende pijnboompitten in een droge koekenpan, en daarmee in mijn niet-bestaande energiereserves graaft, en me nog zieker maakt, hoe moet ik dan ooit beter worden? 

Vooral in de nacht wonnen zulke klinkende spookverschijningen aan kracht. Geregeld werd ik wakker uit een toch al onrustige en gestoorde slaap van een onmiskenbare dreun van laagfrequent geluid. Was het een wasmachine of droger van twee of drie huizen verderop? Of een machine op de bouwplaats op het Jaarbeursplein waar ze de Galaxy Tower aan het bouwen zijn? Of een stationair draaiende SUV? Of was het een klinkende hersenschim in mijn eigen hoofd? Wat het antwoord ook is, de impact van het geluid werd er niet minder van. Het enige wat erop zat was negeren, en proberen weer te slapen. Soms lukte dat. Meestal niet.

Ook dit ondermijnde een muziekwetenschappelijke (en in zekere zin ook Eurocentrische, Verlichte en positivistische) zekerheid. Ik heb altijd met gemak een binair onderscheid kunnen maken tussen natuurkundig meetbaar geluid (geluidsgolven die het trommelvlies bereiken) en ingebeeld geluid (een liedje of melodietje dat in je hoofd blijft spelen). Beide bewegen ons tot actie. Ook als je je een liedje inbeeldt kun je gaan meetappen: geen geluidsgolven, toch impact. Elk mens wordt beroerd door niet natuurkundig meetbaar geluid.

Maar een op tilt geslagen gehoorzenuw zet die overzichtelijke tweedeling op losse schroeven. In tegenstelling tot het ingebeelde liedje, zijn de signalen van de overactieve gehoorzenuw niet te onderscheiden van de waarneming zelf. De waarneming en de nagelaten afdruk zijn identiek, en de bron van het geluid is daarmee niet goed te identificeren. Iedereen met tinnitus zal dit probleem herkennen, en erkennen hoe gekmakend het is, want je kunt je er niet van afsluiten. Het zit in je eigen hoofd. Maar misschien ook niet...

Bijna alle culturen ter wereld hebben een discours voor de bronnen van zulk geluid - niet natuurkundig meetbaar, en ook niet ingebeeld. De conceptualisering van geesten, voorouders, parallelle werelden, of andere niet-menselijke veroorzakers: dieren, het weer, de samenvloeiing van rivieren, vulkanen, aardlagen, bomen en schimmels die met elkaar communiceren (klinkend of niet), met menselijke media die kunnen horen wat gewone mensen niet kunnen horen. Zulke conceptualiseringen hebben een maatschappelijke functie. 
In onze maatschappij zijn zulke mensen “ziek”: schizofreen, of hysterisch, of “druk in het hoofd”. In veel andere samenlevingen hebben deze mensen een speciale status als genezer of magiër die een brugfunctie vervult tussen tastbare en verbale werelden enerzijds en datgene wat niet tastbaar of verbaal gemaakt kan worden anderzijds, en dat desondanks toch erkend wordt. 

Als rechtgeaarde seculiere, postmoderne maar stiekem toch positivistische Europeaan werd ik ontzettend bang om op een zintuiglijke manier buiten die heldere tweedeling van natuurkundig meetbaar geluid en ingebeeld geluid geplaatst te worden. Juist omdat ik er geen woorden voor had (en nog steeds niet heb trouwens). Maar nu het allemaal weer wat rustiger wordt, interesseert het me weer mateloos. Waarmee ik ook wil zeggen: ergens interesse voor opbrengen is een voorrecht dat bijna niet uit te oefenen is in een discours dat niet voorziet in jouw ervaring. Dan kom je buiten de orde te staan, en kun je niet meer meedoen zoals anderen mee kunnen doen. 

Want al deze drilboren in mijn hoofd, de toeterende voetbalfans die maar niet ophielden, en het nachtelijke spookgebrom waren nog niet eens het ergste… (Hè, het is lekker om een horrorverhaal te schrijven als je er niet meer echt zelf in zit.) Wat nog veel erger was, en wat me nog veel eenzamer en verdrietiger maakte, was dat klanken die me altijd bekoord, getroost of blij gemaakt hadden nu ook onverdraaglijk geworden waren. 
En dan niet afgespeeld op YouTube, hè, maar op een hoogwaardige geluidsinstallatie in een heel laag volume. 
  • De gritty trompetklank van Airelle Besson zette ik af en toe op, maar moest ik na een minuut afzetten omdat de prachtige rafelrandjes van haar timbre me echt pijn deden. 
  • De zeven voix humaines van een van mijn lievelingsinstrumenten, de viola da gamba, snerpten als flosdraden door mijn hersenpan. Die kon ik nog niet eens een minuut volhouden.
  • Niet alleen de heldere cascades van de maskandagitaar, maar ook zijn klinkende modellen van de mbira tot de umakhweyana [klik op Advanced en dan Proceed en klik dan op "Nkwanyana Mrs (2009) [1]", en wacht op de download - eigen veldopname] werden een citroenrasp, waaraan ik mijn hele binnenste kon openhalen als ik het niet snel genoeg afzette. 
  • De meest tedere der muziekinstrumenten, de cornetto of zink, bleek een spies te zijn die zich dwars door mijn romp boorde (en daar bedoel ik niets seksueels mee), en hoe langer ik het aan liet staan, des te meer voelde ik me als een kip (zonder kop) die langzaam aan het spit gebraden en geblakerd werd. 
  • Muziek in grotere bezettingen – een beetje rocky blues of een vriendelijke melancholieke serenade - dat kon ik gewoon maandenlang vergeten. Daar begon ik niet eens aan. Waar Etta James en Johannes Brahms nu meestal wel weer gaan, is de Anarchistische Abendunterhaltung in al zijn subtiliteit nog een brug te ver. 
Ik zoek naar martelmetaforen (de drilboor, de flosdraad, de rasp, de spies) om duidelijk te maken dat het door mij waargenomen geluid niet alleen vervelend of hinderlijk was, zoals we dat allemaal wel eens vinden, maar dat het pijn deed. Echt pijn. Geluid neemt ruimte in en overstemt soms andere geluiden of ervaringen. Dat kan storend zijn, of overweldigend. Maar dat is niet wat ik bedoel. Ik bedoel dat doodgewone geluiden sporen nalieten (en soms nog nalaten) in mijn lichaam die je verwondingen zou kunnen noemen omdat ik er uren en soms dagen later nog last van heb. Je zou zeggen dat als je gevoeliger wordt voor geluid, dat je dan meer verschillen waarneemt. Het omgekeerde is waar. Dat irritante brommertje of die tedere cornetto - het is allemaal één grote bak invasieve rotherrie. 

Een van die "verwondingen" is de tinnitus - een hoge snerpende piep in beide oren - die sinds oktober niet meer weg is geweest. Als ik moe ben, zwelt ie aan. Hij is mijn kanariepietje in de kolenmijn. Ik weet dan dat ik door mijn beperkte energiereserves heen raak en naar bed moet. Alles wijst op een al dan niet permanent beschadigde gehoorzenuw als je mijn klachten vergelijkt met die van mensen die geen longcovid hebben, maar wel tinnitus, onder wie veel musici. 

Maar dat kanariepietje is maandenlang versterkt geweest in een echoput van wanhoop met een mekkerende Berggeit, een boerende Hypochonder, een jammerende Wattals, en een kakelende StresskipMuziek is voor mij altijd een toevluchtsoord geweest, in mijn meest eenzame, (on)gelukkige en angstige momenten. Ook dat toevluchtsoord was onbereikbaar geworden, en voor hoe lang? En hoe ging ik nu ooit nog mijn vak uitoefenen? 

En dan is er die “echte” voix humaine, de mens die haar stem gebruikt, niet alleen in zang, maar ook in spraak en non-verbale klinkende interactie (lachen, zuchten). Dat was ook niet te doen. In november en december kon ik slechts tien minuten een gesprek volhouden, ook met degenen die mij het dierbaarst waren. Klank is emotie – ook daar hebben musicologen en andere wetenschappers zich te sappel op zitten theoretiseren. Zo is er de theorie dat muziek voortkomt uit de evolutionaire noodzaak zonder woorden klinkend te communiceren om zo de emoties binnen de groep te reguleren en harmoniseren (een mens is immers een groepsdier). Infant Directed Speech ondersteunt die hypothese. Baby’s begrijpen de woorden die de ouders uitspreken nog niet, maar de emotionele lading al wel: "je bent veilig," "doe dit maar niet," "ik ben zo weer terug," etc. Borelingen in alle delen van de wereld kunnen die basale emotionele boodschappen begrijpen aan de toon waarin ze toegesproken worden: de luidheid, de snelheid, de richting van de toonhoogte. Niet voor niets heeft Infant Directed Speech een veel grotere melodische en ritmische verscheidenheid dan de spraak die volwassenen onderling uitwisselen, in bijna alle talen ter wereld. En er komt steeds meer bewijs dat ook sommige andere dieren, zoals dolfijnen, rhesusaapjes en zebravinken, zich bedienen van "baby talk". 

Ik zoek de oorzaak van de onverdraaglijkheid van normale menselijke interactie in die hoek. Ik was bovendien immers weer een zuigeling geworden, met nachtelijke voedermomenten en 20 uur slaap per dag en haaruitval van ongekende proportie. Wat maakt dat ik langsfietsende giechelende pubers niet kan velen? Of enthousiast spelende kinderen? Nooit gekund trouwens, maar nu voelde het alsof mijn hoofd er subiet van zou ontploffen. 

En hoe kon het dat ik niet meer dan één persoon tegelijk om me heen kon hebben? Op de momenten dat er wel meer dan één persoon in mijn omgeving was, merkte ik dat ik emotioneel “mee ging pieken”, ook als deze twee mensen onderling (emotieve) informatie uitwisselden, zonder mij of op enige afstand van mij. Lachen om een grapje. Een vraag stellen in antwoord op een onduidelijke boodschap. Een zucht slaken als commentaar. Maakte niet uit of dat hard of zacht was, snel of langzaam, of dat de uitwisseling conceptueel of enkel klinkend was – en ook sec verbale uitwisseling van informatie heeft altijd een emotionele dimensie, wederom in de luidheid, snelheid en toonhoogte waarop die uitgesproken wordt. Ik kon me niet afsluiten van die dimensie. Van het meebeleven van elke emotieve of informatieve wending in een basale korte uitwisseling tussen twee anderen werd ik doodmoe en helemaal overprikkeld. Ook daarin werkten mijn filters niet meer. 

Het afgesneden zijn van het gewone (sociale) leven had dus in eerste instantie een auditieve dimensie voor mij. Ik kon de straat niet meer op, geen wachtkamer meer in, geen winkel meer binnen, niet meer naar een feestje of naar een concert omdat de klinkende dimensie van al die activiteiten me letterlijk ziek maakte, mijn oren pijn deed en mijn tinnitus deed aanzwellen. En de klinkende dimensie had allerlei spin-offs. Dan begint je lichaam al te steigeren als je veel mensen ziet. Hoe meer mensen, hoe meer onderlinge klinkende interacties waarin ik allemaal meepiekte, al waren ze nog zo onbetekenend. De enige manier om daar niet in mee te hoeven is om me er fysiek van af te sluiten. Me terugtrekken uit het (sociale) leven, mijn oren afdekken met een noise canceller of met twee vrije handen. 

De citalopram helpt zo goed omdat het mijn interne filters terugplaatst. Vraag me niet hoe. Er zijn alleen hypotheses. Maar het is door mij empirisch vastgesteld. En niet alleen door mij. Door 70% van de longcovidpatiënten die het gebruiken. Sinds ik het slik kan ik weer boodschappen doen, in een rij staan, urenlang TV kijken, veel langer muziek beluisteren, door de stationshal van Utrecht CS lopen tijdens de spits, op de fiets door de stad op de koffie bij Emile en Thomas en Koert en Benno, wekelijks inzingen met Venus en dan nog een half uur blijven luisteren naar dertig mensen die uit volle borst in een kleine ruimte Francis Poulenc's Luire staan te zingen (vanaf 11'40''). Zuiver. Enkele dagen geleden stond ik een appel te eten op mijn balkon. Er reed een vuilniswagen vlak onder mijn balkon door. Pas toen ie aan het eind van de straat was, dacht ik: “Verrek, dat was een vuilniswagen. Wat was in hemelsnaam ooit het probleem daarmee?” Bladblazers en kettingzagen vind ik nog steeds niet leuk, maar wie vindt dat wel?

Het is niet elke dag zo, hoor. Er zijn nog steeds dagen dat ik de muziek na 10 minuten af moet zetten, dat de tinnitus krijst terwijl ik probeer te rusten, en mijn hoofd op ontploffen staat na een bezoek aan de winkel. Maar die dagen zijn er steeds minder. 

Ik houd van stilte. Altijd gedaan. Ook daarin ben ik niet alleen. Als muziekwetenschappers maken we vaak de grap in restaurants dat de muziek uit moet omdat we muziekwetenschappers zijn en die houden niet van muziek. Sinds ik ziek ben, mijn zintuiglijke filters zo kapot waren, en ik wat testjes en vragenlijsten met de ergotherapeut heb doorgenomen, weet ik dat ik, net als de meeste mensen in mijn sociale omgeving, niet zoveel zintuiglijke input wegfilter als de gemiddelde Nederlander, ook voordat ik ziek werd. Daarom ga ik liever niet op zaterdagmiddag boodschappen doen in de binnenstad en is een voetbalwedstrijd of een popconcert me vaak te massaal en te luid. Dat is altijd zo geweest. Dus daar doe ik niet aan mee als het niet hoeft. 

Dus als ik zeg dat ik van stilte houd, dan betekent dat eigenlijk dat ik in stilte al genoeg geluid opmerk waar ik iets mee kan of moet: kwetterende vogels, tikkende vingers op een toetsenbord, tanden die zich in een appel zetten. Ik had een mooie uitwisseling met Alec over het Engelse verschil tussen silent en quiet. Dan hebben we het weer over discours en dat zegt weinig over de ervaring zelf, maar het zegt wel iets over hoe we er (in een taal) over nadenken. En dat brengt me weer op het woord stil, dat in het Engels meer naar de beweging neigt en in het Duits meer naar het geluid, al dekt het bij mijn weten ook in die talen beide af.

Dat ik van stilte houd betekent overigens niet dat ik van stilstand houd... 

In het Nederlands treffen beweging en geluid elkaar in het water. Het wat archaïsche gezegde “Stille wateren, diepe gronden” dient als metafoor dient voor iemand die zwijgzaam is en toch of juist door die zwijgzaamheid veel te zeggen heeft. Als water bewegingsloos is dan kun je in de diepte de bodem zien, of zo diep kijken en nog geen bodem zien. Juist door te zwijgen kan iemand veel zeggen. Zodra het water gaat rimpelen wordt de boel troebel. Veel gelul, weinig diepgang. Dit blog is ook weer veel te lang…

Het brengt me terug bij de ondergedompelde Berggeit in het ondergrondse meer in mijn vorige blog waar ik recent nog even een Shakespeareaanse draai aan heb gegeven.

From The Tempest, Act 1, Scene 2 

Full fathom five thy father lies;
Of his bones are coral made;
Those are pearls that were his eyes:
Nothing of him that doth fade,
But doth suffer a sea-change
Into something rich and strange.
Sea-nymphs hourly ring his knell
Ding-dong.
Hark! now I hear them,—ding-dong, bell.

Windgeest Ariel beschrijft hoe Alonso, Koning van Napels, na een schipbreuk op de zeebodem ligt ("full fathom five"). Wij zijn buiten, in de lucht, met Ariel. Alonso, de schipbreukeling, ligt op de bodem, onbereikbaar, omgeven door water, in een andere wereld. De enige bewegingen zijn de rimpelingen in het water die het beeld van de schipbreukeling vervormen en zo de afstand nog groter maken. Zien we botten? Of koraal? Ogen? Of paarlen? Het is onbestemd, but "Nothing of him that doth fade."

De botten van Alonso verving ik in mijn vorige blog door de Kunstheupen van de Berggeit omdat het onderwaterbeeld een metafoor is voor mijn stilgevallen leven. Mensen horen minder goed onder water (al beweegt geluid zich daar sneller en verder dan door de lucht), dus onderwaterwerelden worden vaak en gemakkelijk beschreven als verstild en daarmee statisch (geluid en beweging treffen elkaar daar weer). Ik vond Alonso's koralige botten ook van toepassing op mijn sensatie van verstening van mijn zenuwuiteinden als van een ingebakerde mummie. Alles vindt plaats na de schipbreuk, dat in mijn geval een ernstig ongeluk in slow motion was, in september, oktober en november

Maar de stilte is slechts schijn. Na diens beeldende beschrijving van Alonso op de bodem laat Ariel een gehoorzintuiglijke ervaring domineren. Zeenimfen luiden de klokken (zijn Alonso's botten nu klepels geworden?) die een "sea-change into something rich and strange" aankondigen. "Hark! Now I hear them," roept Ariel. 

Frank Martin heeft het rimpelende water en de klepelende nimfen op magistrale wijze in klank omgezet in zijn Songs of Ariel from Shakespeare's Tempest (van 2'15'' tot 6'15''). Je hoort het water rimpelen. Je hoort het beeld van ’s Konings botten zwalken tot koralen. Zet die zwalking een werkelijke verandering in gang, een sea-change van oceanische proporties doorheen het water (zoals de Vlamingen zeggen), of is het slechts zinsbegoocheling: onze zintuigen die met onze verwachtingen aan de haal gaan? Er is ook in Europa discours voor zulke onbestemde zintuigelijke  ervaringen. Maandenlang heb ik hier niet naar kunnen luisteren, maar nu kan dat weer wel. En ooit zal ik Ariels lied ook weer mee kunnen zingen. 

Comments

Popular posts from this blog

De Trouwe Klokkenluider

De politiek van het ziek zijn (en beter worden)

Kennisvorming (2)