Le Carnaval des Animaux

Er zijn goede zaken te melden. Ik slaap behoorlijk goed: ook na slechte dagen met stress (overdrive) of shock (malaise) pak ik altijd wel 6 of 7 uur per nacht, waarvan 4 of 5 uur ononderbroken. Die slaap is bovendien een rustiger slaap geworden met minder dromen en minder hartkloppingen. Ik word ook al enkele weken niet meer wakker door stuiptrekkingen, willekeurige wilde zenuwsignalen, plotselinge hartslagverhogingen of extreme duizeligheid. Ik krijg nog steeds shocks/terugslagen/crashes na minimale (maar desalniettemin teveel) inspanning of stress, maar de scherpe randjes zijn ervan af. Geen Dementors’ Kiss meer waarbij alle zuurstof uit mijn lijf gezogen lijkt te worden. Geen zenuwpijnen meer. In plaats daarvan een vreemd soort misselijkheid – nog het beste te vergelijken met wagenziekte – en extreme vermoeidheid. Ik voel me dan erg beroerd, maar ik kan opstaan, een boterham smeren, en een buurvrouw of bezoeker te woord staan. Het is niet meer zo heftig. Malaise is de werkelijk de juiste beschrijving hiervoor.

Er zijn ook minder goede zaken te melden. De shocks/terugslagen treden op na steeds minimalere prikkelblootstellingen. Ik kan eigenlijk mijn huis niet meer uit, behalve voor een heel kort wandelingetje enkele keren per week. Ik kan lezen, rustige muziek beluisteren, saaie tv kijken en converseren met één gesprekspartner, maar met een maximum van 15-20 minuten. Daarna ga ik me al naar voelen en moet ik me terugtrekken gedurende een minstens zo lange tijdspanne. Schrijven rek ik vaak tot 30 minuten, maar dat is eigenlijk de goden verzoeken.

Als er één mooi aspect te benoemen is van deze afschuwelijke, godsklerige horrorbende dan is het dat deze handelingen en ervaringen extreem waardevol zijn geworden. Bedenk wat het Adagio uit Haydns As-groot sonate (Hob. XVI/46) met je doet als je maar drie keer 10 minuten per dag muziek tot je kan nemen. (Klassicistisch repertoire werkt goed want dan kun je bij de herhalingstekens even pauze houden). Of als je je vijf bladzijden lang mee kan laten voeren in de vertelkunst van Rushdies Midnight’s Children. Vijf bladzijden maar. Dan moet ik weer uitrusten, maar ik kan dan een hele dag ronddrijven op de spiegeling van Kashmiri bergen in het Dal Lake en de wonderlijke vijfdimensionale personages die er door Rushdie zo kundig mee verstrengeld zijn. Omhelzingen van vrienden en korte betekenisvolle mondelinge interacties zijn net zo kostbaar geworden. Na de humor en/of de traan moet ik weer even gaan liggen. 

Maar word nog maar niet afgunstig van deze kostbaarheid. De vis wordt duur betaald. Te duur, naar mijn bescheiden mening…

Na het avontuur met de loodgieters met bijbehorende logeerpartij en aangetroffen rotzooi bij terugkomst vorige week kreeg ik na vijf dagen alsnog een kolossale shock die 48 uur duurde verdeeld over drie dagen. Venijnige staart. Doffe ellende. En de ervaringen van ongemak worden diffuser. Ik voel me slechts weinig dagen in de week min of meer ok. De malaise lijkt chronischer van aard te worden. Mijn hartslag is structureel verhoogd, ook in rust.

Maar het lastigste is het mentale aspect. Ik ontwikkel een mensen- en gebeurtenissenschuwheid. Want stel je voor dat die me weer over het randje duwen (“wat-als”). Ik zoek op wanneer Marokko voetbalt (waaahhh, vanavond!), want dan gaat de wijk hier op zijn kop met vuurwerkbommen en toeterende auto’s. Ik plan mijn wandelingetjes om de pauzes van de nabijgelegen school heen, want gillende kinderen kan ik helemaal niet aan. Als ik lang moet wachten in de wachtkamer van het gezondheidscentrum word ik buitengewoon zenuwachtig, zeker als er een peuter een woedeaanval krijgt. Als je me enkele maanden geleden had verteld dat dit nu een probleem zou zijn, had ik het niet geloofd.

Of toch wel? Het staat buiten kijf dat ik me nu in een ander ervaringsuniversum bevind dan vóór de Covid-infectie, maar ik hoe langer ik er over nadenk (en daar heb ik nu alle tijd voor), hoe meer ik me realiseer dat ik zulke dingen eigenlijk altijd al een probleem vond. Ik vond alleen dat ik het geen probleem moest vinden, dus ik negeerde het gewoon. Volle bussen of treinen, een wasmachine die in een keuken staat te centrifugeren, stofzuigen, een radio die aanstaat terwijl er ook iemand een gesprek voert, op zaterdagmiddag de stad in – de meeste mensen die ik ken vinden dat ook niet aangenaam. Maar er zijn kennelijk ook mensen die dat geen probleem vinden, anders ga je niet op zaterdagmiddag de stad in. En ik ging van al die zaken eigenlijk als kind al op tilt. Ik trok me het liefst terug in een boek of op mijn kamer of ik klom hoog in een boom. Het gevoel van overprikkeling dat ik nu ervaar is niet nieuw, alleen heftiger.

Maar wat is dan prikkelarm? Ook als ik een prikkelarme omgeving opzoek, zijn mijn ervaringen beslist niet prikkelarm. Veel mensen met long covid rapporteren cognitieve klachten, brainfog enzo. Heb ik geen last van. Ik kan alle binnenkomende informatie ordenen, prioriteren en duiden. Zonder probleem. Ik word er alleen moeier van dan anders en ik heb de energie niet ernaar te handelen. Dat goed werkende, nog immer actieve brein is zowel een zegen als een vloek. Sommige lezers maken zich bezorgd over de inspanning die het schrijven van deze updates me kost. Kan ik mijn energie niet beter aan iets anders besteden? Maar de blogs zijn slechts een voor mij welkome uitlaatklep (en ordening!) van de energie die toch al weglekt naar de niet aflatende drukte in mijn hoofd. 
 
Ik meldde in mijn vorige update al mijn ervaring als ik wakker word. Redelijk goed geslapen. Lichaam in rust, al is de hartslag wat verhoogd. Dan steekt de Wattals zijn hoofd om de hoek, rammelt aan de balie en roept: “Jamaar, wat-als dit over twee jaar nog zo is?”. Dan wordt de Stresskip wakker. Die gaat één en ander nog eens stevig rondkakelen: “PoooooookPokPokPokPok. Ja zeg, wat dan zeg? Nou nou nou. Wat-als dit over twee jaar nog zo is? Zeg? Nou! PooooookPokPokPokPok!” En dan heb je de Berggeit aan het dansen. Met haar twee kunstheupen. Op dat glibberige geitenpaadje. En op een ballet dat nog niet eens gecomponeerd is.

Dat gaat dus vaak niet goed. Dan eindigt de Berggeit weer in een greppel, waar ze met geschaafde knietjes weer uit moet krabbelen. Gelukkig staat daar dan meestal een goede vriend of vriendin met een schouder en een grote zakdoek om de tranen te deppen en het ergste zand van de schaafwondjes te vegen. En er is niet écht wat aan de hand. Het is een greppel. Geen ravijn. Maar de Berggeit met de Twee Kunstheupen is dan wel danig van heur apropos en beweegt zich de rest van de dag toch met nogal wat aarzeling over heur geitenpaadje. En dat terwijl ze nog wel zo’n redelijke nacht had gehad.

Let wel: ik ben dan nog nauwelijks mijn bed uit en sta nog niet eens onder de douche om mijn dag te beginnen. Dan heb ik deze kermis al gehad in een volstrekt prikkelarme omgeving: geen kinderen, geen bladveegwagentjes, geen honden, geen toeterende voetbalfans. Alleen mijn eigen hoofd. Pfffffff.

In mijn vorige leven, zo bedenk ik, werkte ik mede zo hard om afgeleid te zijn van zulke carnavalstoestanden in mijn hoofd. Ik kon mijn cognitieve energie kanaliseren in artikelen, twee boeken, twee onderzoeksprojecten, repatriatieplannen, colleges, experimentele of maffe onderwijsopdrachten en het beantwoorden van een eindeloze trits emails. Baantjes trekken in het zwembad en noten studeren voor mijn koor hadden dezelfde functie. Nu ik dat niet meer kan doen, ben ik overgeleverd aan de innerlijke kermis van mijn brein – geen onverdeeld genoegen als je overgevoelig bent (en misschien altijd al was) voor prikkels.

En dat leert me ook het één en ander over de Wattals. Hij mag dan een pretentieuze eikel zijn. Hij wil op zijn eigen stomme manier ook alleen maar helpen. Iedereen doet zijn best. En hoe stom is ie eigenlijk? Tot aan de infectie – laat ik het nog maar eens “mijn vorige leven” noemen, om te oefenen met de nieuwe realiteit – was hij mijn hoofdadviseur. Mijn steun en toeverlaat. Dankzij de Wattals kon ik een succesvolle onderzoeksaanvraag schrijven, me voorstellen wat studenten nodig hebben om iets te leren, problemen anticiperen in de context van de interculturele communicatie binnen mijn onderzoeksproject, scenario’s verzinnen om de volgende bezuinigingsronde wat te verzachten, etc., etc., etc..

Logisch dat ie zich niet houdt aan de openingstijden van het jammer- en piekergedachtenloket. Hij is ongelooflijk capabel en ervaren. Er werd altijd naar hem geluisterd en nu wordt hem ineens verteld dat hij nutteloos is en zijn mond moet houden. Een deel van mijn mentale ontreddering – zo realiseer ik me – is de onttroning van de Wattals. Ik heb nieuwe adviseurs nodig en de oude moet ik met alle égards naar een “functie elders” dirigeren. De Wattals moet geen trap onder zijn kont krijgen, maar een aai over zijn bol om hem een beetje te kalmeren. De Boeddhisten zeiden het al. En dan moet er een nieuwe adviseur komen die van de mentale carnavalschaos een soort van gestroomlijnde optocht boetseert.

Het doet me vermoeden dat het hebben van een goedgetrainde Wattals ook weer een privilege is. Als je niets te kiezen hebt – als je chronisch ziek bent of in permanente armoede leeft of op een andere manier in een uitzichtloze situatie zit –  dan kun je je geen Wattals veroorloven. Die is dan enkel stoorzender, stress-opwekker, zorgenfabriek. Die kun je je alleen veroorloven als je uit de verschillende uitgedachte scenario’s wat te kiezen hebt. Ik kan me nu echt beter voorstellen dat mensen in uitzichtloze situaties dus ook geen Wattals kunnen trainen, geen ervaring opbouwen met het uitdenken van scenario’s of het anticiperen van problemen. Want waarom zou je problemen anticiperen als je ze toch niet kan oplossen?

In plaats daarvan is er hoop nodig. Veel hoop. Reëel of niet. Maakt niet uit. Voor de broodnodige basale acceptatie van de huidige omstandigheden. Niet voor niets rekenen (evangelische) kerken in de VS, Zuid-Afrika, Brazilië en de Filippijnen de meest kwetsbare mensen tot hun doelgroep. Ik heb het zelf vaak genoeg met verbazing gadegeslagen in Zuid-Afrika en de VS. (NB: mijn taalgebruik in dit verslag uit 2009 hoort niet meer bij deze tijd...). Hoe is het mogelijk dat mensen die in overlevingsmodus staan zoveel plezier kunnen beleven en zo’n mentale opkikker kunnen krijgen van het aanbidden van een onzichtbaar opperwezen? Het antwoord is gezamenlijk opgewekte en bevestigde hoop. Om door te kunnen in huidige barre omstandigheden.

Ik moet me blijven voorhouden dat mijn situatie niet uitzichtloos is. Maar ik moet wel leren leven met een structurele onzekerheid aangaande mijn gezondheid. Misschien kan ik minder in de toekomst, misschien wordt de ziekte chronisch, misschien herstel ik volledig. Niemand kan het zeggen. Wederom, die onzekerheid geldt voor iedereen. Ik ben enkel in de afgelopen maanden nadrukkelijk gewezen op en beperkt door eenieders inherente kwetsbaarheid als het om gezondheid en welbevinden gaat. Het is de angst die dat oproept die moet ik managen. Met een nieuwe adviseur die zonder de basiszekerheid functioneert die de Wattals nodig heeft. Ik moet hem (of misschien wel haar) gaan toelaten en ervaring laten opdoen - daar ligt mijn taak voor de komende maanden, misschien wel jaren.

“Een kat” zei Layan van de week. Opmerkzaam als ze is, herinnerde ze me eraan dat ik ooit (en ik weet: vaak) heb gezegd dat ik in een volgend leven een kat zou willen zijn. Nu lijkt dat volgende leven aangebroken. Een kat rolt zich op voor de verwarming en vertrouwt erop dat anderen de boel wel organiseren. Als ik de kat in mezelf een beetje meer cultiveer, dan helpt het me dat niet alleen mijn huidige toestand wat beter te accepteren. Misschien helpt het ook mijn herstel wel… Wie weet (Hoop!). En heb ik er de resterende decennia van mijn leven sowieso wat aan, ongeacht hoe ik hier uitkom…

Het grote verzet tegen zo’n vooruitzicht kan ik niet zomaar breken. Ook dat kost tijd. Als een kat voor de verwarming gaan liggen is leuk voor iemand van 80. Ik ben verdomme nog geen 50. Ik wil mijn nieuwe boek lanceren, de Jaap-Kunstcollectie naar Indonesië terugbrengen, spreken op conferenties in Berlijn en New York en New Orleans zoals gepland, een nieuwe lichting studenten opleiden. Maar ik heb nu geen keuze. Ik móet voor de verwarming gaan liggen. Ik heb niks te willen.

Steeds meer wetenschappelijk onderzoek toont aan dat het overgeven van je lot aan iets wat groter is dan jezelf – noem het een god, of de voorzienigheid – aantoonbare gezondheidswinst oplevert. Mensen die geloven in een goedwillende god leven langer, gezonder en gelukkiger, simpelweg omdat ze zich minder druk maken en wat meer vertrouwen hebben. Ook als je in een uitzichtloze situatie zit kennelijk. Want ook dan werkt het stress-verminderend.

Geloof dat ik niet heb (and trust me, I’ve tried), kan ik niet tevoorschijn toveren. Maar vertrouwen en hoop kan ik kweken. Maar dat kost wat tijd. En of het meer wordt dan een kasplantje weet ik nog niet…

For those of you who are working their way through my texts with google translate, do read De Wattals as The Whatiff. Strange creature… Unknown even to google - Haha!

Comments

Popular posts from this blog

De Trouwe Klokkenluider

De politiek van het ziek zijn (en beter worden)

Kennisvorming (2)