FOMO

Onder voorwaarden kan ik weer meedoen met sommige dingen. Dagelijkse activiteiten van mijn vroegere leven kan ik gedeeltelijk hernemen. Hopelijk registreer je de voorwaardelijkheid in deze zinnen. Die voorwaarden omvatten - zoals ik eerder rapporteerde - heel veel rust voor en na de activiteit, en de noodzaak te stoppen met de activiteit voordat ik er moe van word. 

Nu ik daarmee aan het oefenen ben, stap ik een nieuw spanningsveld binnen: tussen dankbaarheid (voor wat ik weer kan), verlies (van wat ik het afgelopen jaar heb gemist en het komende jaar [of langer] nog ga missen), en opluchting (dat ik gemist word door degenen die druk zijn met wat ik had willen doen). Die driehoek is complex. 

Ten eerste die dankbaarheid. Ik voel die tot in het diepst van mijn ziel, maar ik ben niet gelovig, dus aan wie zou ik "in hemelsnaam" die dankbaarheid betonen? "Aan je lijf", zegt mijn ergotherapeut, praktisch als altijd. "Wat je lijf doet, de veerkracht en het herstellend vermogen die het bezit zijn fenomenaal. Zeg maar af en toe tegen je lijf: 'dank je wel lijf, dat je dit allemaal doet.'" Dus dat doe ik regelmatig. Ook dat is een leerproces. 

Want in vergelijking met mijn situatie tot en met februari is het inderdaad fenomenaal wat mijn lijf weer doet. Vorige week zondag ben ik vanaf mijn ouderlijk huis in Doorn niet halverwege op de trein gestapt, zoals gepland, maar in één ruk naar huis gefietst: 20km + 8km op de heenweg en ik ben er niet ziek van geworden. 

Dat gaf me de moed de week erop naar een borrel met vrienden in Amersfoort te fietsen, door het bos langs het spoor, de bosgeuren weer opsnuiven, de wind door mijn haren voelen. En daarna met zijn allen om een grote tafel in de tuin met een biertje. Dat maakte me in- en ingelukkig, net als mijn vrienden. En dat nadat ik de dag ervoor 24 baantjes in het zwembad had getrokken: 1200 meter, met mijn nieuwe geitenpaadjes-wisselslag

En afgelopen vrijdag ging ik met Alec naar een concert in het Festival Oude Muziek. Een echt concert in een echte kerk, met echte zangers die op slechts enkele meters afstand van mij de prachtigste polyfone lijnen aan het weven waren waarin ik me kon laten meevoeren. Wat was het vreselijk dat ik dat een tijd niet kon verdragen en wat is het heerlijk dat nu weer wel te kunnen. 

Het fietsen, het zwemmen, het zingen en het socialiseren zijn een gigantische winst. En gek genoeg maakt die winst mijn verlies tastbaar. Toen ik van november tot februari het grootste deel van de dag in bed lag, met alle tijd om te tobben, dacht ik niet aan zingen of fietsen of zwemmen. "Als ik maar ooit weer eens een beetje met mijn nichtjes kan spelen of met dierbaren met een biertje om de tafel kan zitten, dan dank ik wie-of-wat-dan-ook op mijn blote knietjes." 

Dat kan allemaal nu, en dan verschijnen er nieuwe zaken aan de horizon, waarvoor ik eerder (door de complexiteit en meervoudigheid ervan) geen aandacht kon opbrengen, maar die wel degelijk fundamenteel zijn voor mijn wezen: werkzaken. Mijn werk is voor mij niet alleen een manier om geld te verdienen, maar een verwezenlijking van wie ik ben, waar ik voor sta. Mijn werk is een basaal onderdeel van mijn identiteit. Als ik over een jaar niet beter ben dan verlies ik dat werk, en omdat mijn werk zo gespecialiseerd is, zo internationaal georiënteerd is met zo weinig beschikbare posities is zo'n verlies hoogstwaarschijnlijk onomkeerbaar. 

Ik heb sinds enkele maanden goede hoop dat ik over een jaar zodanig hersteld ben dat ik in elk geval een deel van mijn functie weer zal kunnen vervullen, maar hoeveel dat zal zijn en hoe moeilijk of makkelijk dat zal gaan, dat weet niemand, ook ik niet. Dat moet komend jaar blijken. 

Nu ik daar aandacht voor kan opbrengen komt ook het gemis van het afgelopen jaar. Dat blijkt het duidelijkst in de twee gesubsidieerde tijdelijke projecten waarin ik respectievelijk een kerntaak vervulde als docent (uitwisselingproject universiteit-conservatorium AMMA) en waarover ik de leiding had (het geluidsarchievenproject DeCoSEAS). Tegen de tijd dat ik beter hoop te zijn (over ongeveer een jaar) stoppen de subsidies en komen de projecten tot hun geplande einde. Gemist.

De projecten lopen momenteel door zonder mij. Ik word gemist, zo blijft iedereen mij op gezette tijden verzekeren (en ik geloof dat ook wel), maar ik ben ook misbaar. En dat gevoel is heel dubbel: ik heb een trein in gang gezet die zonder mij op de rails blijft (hoera!), maar ik kan niet meerijden. Ik zie hem in de verte verdwijnen (snif...). 

Toevallig hadden beide projecten deze week een symposium en een workshop, de één in Amsterdam, de ander in Kuala Lumpur. Meerdere deelnemers van beide projecten stuurden me berichten vanaf die locaties, met foto's en podcasts. Mijn collega's, mijn oud-studenten, mijn promovendi - allemaal samen, in actie, zonder mij. Maar gelukkig wel met elkaar. 

Ik ben blij dat ze me die berichten sturen. Je wordt genoemd, zeggen ze. Je wordt gemist. Mijn projectgenoten geven me credits waar ze kunnen. En dat voedt mijn opluchting: Ik bén er, al kan ik niet fysiek aanwezig zijn. In mijn jaar van ziekte en afwezigheid verschijnen er maar liefst 4 substantiële publicaties van mijn hand. 

Maar de pijn van het gemis is er ook. Het is één van mijn meest basale angsten: niet mee kunnen komen met de rest. Afgesneden zijn. Fear Of Missing Out. 

Als ik had geweten dat dit stond te gebeuren dan had ik gedacht: wat een catastrofe, wat een ramp, wat een persoonlijke tragedie. Dat is het ook. Maar het bijzondere is dat die dankbaarheid, dat gemis en die opluchting onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ze manifesteren zich gezamenlijk. En het is wederom dankzij het dagelijkse mediteren dat ik het spanningsveld dat ze samen vormen kan registreren. 

Ik wil hiermee niet zeggen dat deze of een andere catastrofe of persoonlijke tragedie "ook iets goeds in zich heeft". Ik denk dat alleen mensen die nog niet iets catastrofaals hebben meegemaakt zo'n zin uit hun mond krijgen. Ik had die driehoeksspanning met zijn prettige en minder prettige facetten gewoon het liefst niet op mijn bordje gehad, laat ik daar duidelijk over zijn. Maar nu ik het ermee heb te doen kan ik me verheugen in het feit dat ik de aandacht op kan brengen voor de complexiteit ervan. Dat betekent dat ik energiereserves heb, en veerkracht, en dat geeft me moed voor het ongetwijfeld moeilijke jaar dat me te wachten staat.   

Comments

Popular posts from this blog

De Trouwe Klokkenluider

De politiek van het ziek zijn (en beter worden)

Kennisvorming (2)